column Hannah Bosma, Folia maart 2001
Hoewel de Franse filosoof-schrijver Roland Barthes in 1968 "De dood van de Auteur" verkondigde, worden schrijvers, kunstenaars, filmregisseurs en componisten toch nog steeds alom bewonderd, gerespecteerd en op een voetstuk gezet. De status van de dominee, de arts en de politicus is tot wereldse proporties teruggevallen, maar auteurs genieten des te meer een buitengewoon aanzien in de media en het openbare leven. En de wet kent hen auteursrechten toe, met een enorme reikwijdte, zelfs over het graf heen.
Maar terwijl de meeste minkukels wel ergens een redelijk goed betaalde baan kunnen vinden en falende managers op gouden handdrukken kunnen teren, daar is het aan de andere kant alleen voor enkele zeer succesvolle schrijvers, kunstenaars en musici mogelijk om van hun werk te leven. Vaak brengen afgeleiden, zoals het geven van lessen of lezingen, meer geld in het laadje dan de kunst zelf. Veel componisten verdienen hun brood met een aanstelling als docent. Of als verzekeringsexpert (Charles Ives). Of met schoonmaken.
Nu kun je je dit nog wel voorstellen wanneer het gaat om onpopulaire/elitaire/avantgardistische "kunst voor weinigen". Omdat de overheid het belangrijk vindt dat dergelijke kunst toch wordt geproduceerd, worden de geringe opbrengsten dan ook enigszins aangevuld met subsidies.
Maar ook in de internationale miljardenbedrijven van de populaire cultuur is het voor de scheppende kunstenaars meestal geen vetpot. Popmusici lijken in een wereld van glamour, glitter, vrijheid en blijheid te leven, maar zijn in werkelijkheid vaak gebonden door wurgcontracten met een platenlabel. Van het kleine percentage dat ze van de opbrengst ontvangen, moeten ze eerst de miljoenen terugbetalen die de platenmaatschappij geïnvesteerd, nee, voorgeschoten heeft, zo rekende Courtney Love het onlangs nog eens voor (haar vlammende betoog tegen de uitbuiting door platenmaatschappijen is te lezen op http://www.salon.com/tech/feature/2000/06/14/love/).
Schrijvers ontvangen in Nederland standaard een percentage van 5-15 %, ofwel ongeveer twee gulden per boek dat voor f 25,- in de winkel is verkocht. Al bij een kleine oplage is de uitgeverij uit de kosten: de nieuwe technologieën hebben de productie goedkoper gemaakt, en aan redactionele begeleiding, vormgeving en promotie wordt meestal niet heel veel gedaan. Maar alleen bij zeer veel verkochte exemplaren ontvangt de schrijver met de royalties een redelijke vergoeding voor de maanden dan wel jaren die deze aan het boek heeft gewerkt.
Zo is er een vreemde tegenstelling ontstaan: mensen die dienstbaar, ondergeschikt, plichtmatig of saai werk doen, intermediairs, dienstverleners, organisatoren, managers en werknemers van uitgeverij en platenmaatschappij, ontvangen een grotere financiële bestaanszekerheid dan de auteurs die hun prestige, zeggingskracht en zelfverwerkelijking met een schamele fooi moeten bekopen. Juist omdat het maken van eigen werk zo intrinsiek bevredigend en belangrijk is, kan er een veel kleinere beloning tegenover staan.