column Hannah Bosma, Folia februari 2001
Nieuwe technologie wekt vaak hooggespannen verwachtingen. Zo hoopten componisten in de jaren vijftig van de vorige eeuw, dat zij door middel van toongeneratoren, modulatoren en bandrecorders volledige beheersing over het muzikale materiaal zouden kunnen krijgen. De technologie zou hen de mogelijkheid bieden om geluid in de kleinste elementen te ontleden en naar willekeur nieuwe klanken op te bouwen. Zo zou de componist niet afhankelijk zijn van wat musici van zijn partituren zouden brouwen, en niet beperkt tot de geluiden die muziekinstrumentbouwers in de loop der tijd hadden ontwikkeld. Van concept tot klankresultaat - de componist zou het nu allemaal helemaal zelf kunnen bepalen.
Maar de werkelijkheid was anders. De componist moest natuurlijk wel degelijk werken met apparaten en technieken die door anderen waren ontwikkeld. Sterker nog, veel componisten konden zelf niet overweg met de geluidsapparatuur en waren dus afhankelijk van een technicus, die beter dan de componist wist wat er wel en niet mogelijk was, en die door zijn hulp, uitvoering, interpretatie en advies flink bijdroeg aan het uiteindelijke muzikale resultaat (maar daar helaas vaak niet de credits voor kreeg). Ook was de apparatuur verre van perfect. Na enige tijd veranderde de frekwentie van de instabiele oscillatoren spontaan. De subtiel samengestelde klanken werden op de geluidsband vergezeld door ongewenste ruis.
Inmiddels vinden we die technologie van enkele decennia geleden al verouderd. De waardevolle banden van destijds zijn nu aan het verbrokkelen en verteren, verworden tot stroop of tot gruis, als ze al niet in vochtige kelders liggen te beschimmelen, of zijn zoekgeraakt. Afspeelapparatuur is nauwelijks meer te vinden; onderdelen om oude apparaten te repareren zijn vrijwel niet meer te verkrijgen. En wat wel te beluisteren is, klinkt nostalgisch, charmant, ouderwets.
De digitale techniek leek de beloften wel waar te kunnen maken. Het geluid van de cd zou perfect zijn, ruisloos en helder. Het glanzende schijfje zou onkwetsbaar zijn, zo spiegelden de eerste advertenties voor. Van digitaal geluid zouden tot in het oneindige absoluut identieke kopie‘n te maken zijn, zo theoretiseerde de postmodernist, juichde de consument en vreesde de platenindustrie. Met een computer zou de componist tot in de bit nauwkeurig zijn muziek kunnen vormgeven. Het zou nu wel echt mogelijk zijn om alle denkbare geluiden zelf te fabriceren.
Maar het digitale domein blijkt des te vergankelijker en kwetsbaarder. Digital Audio Tape bleek uiterst onbetrouwbaar en nog geen tien jaar mee te gaan. Inkt, lijm, zonlicht en warmte tasten de tere cd-r aan. Bij het digitaal kopi‘ren van geluid ontstaan errors. De geluidsindustrie heeft inmiddels een wildgroei aan digitale geluidsformaten ontwikkeld die beter zijn dan de eens zo sublieme cd-kwaliteit. Software is incompatible, en na een paar jaar obsoleet. De componist is als consument afhankelijk van wat de hi-tech commercie biedt.
Niets is perfect. Alles vergaat. En keer op keer verlangen we naar het onmogelijke..